De relatie tussen accountant en kantoor
- 22 februari 2023
- van
- Arnout van Kempen
Het accountantsberoep was in de eerste pakweg 100 jaar van haar bestaan vooral gebaseerd op de persoon van de accountant. Zoals ook in de consultancy vaak geldt, was ook in de accountancy min of meer vanzelfsprekend: “niet de tent, maar de vent” (vrouwen waren schaars in het beroep).
Met de komst van de Wet toezicht accountantsorganisaties, de Wta, is daar een drastische wijziging in gekomen, in ieder geval voor wat betreft de kwaliteitsbewaking. In de Wta werden wel eisen aan de accountant gesteld, maar de handhaving daarvan kwam grotendeels te liggen bij de vergunninghouder, de accountantsorganisatie dus. Via de Wta werd de positie van beleidsbepalers expliciet verzwaard en er werd een aanzet gegeven tot inrichting van de tweede lijn, de compliance functie. Een OOB-vergunning bracht de verplichting mee een Compliance Officer en een vervanger aan te stellen, maar ook reguliere vergunninghouders kozen vrij massaal voor de introductie van deze functie.
De AFM als toezichthouder legde de Wta vrij stevig uit: als een individuele accountant een onvoldoende dossier had opgeleverd dan volgt daar automatisch uit dat de accountantsorganisatie gefaald heeft in haar zorgplicht die zij op grond van de Wta heeft. Toen EY en PwC boetes die zij op grond van deze interpretatie hadden gekregen aanvochten verloor de AFM, en in beroep nogmaals.
Intussen had de NBA via de Nadere Voorschriften Kwaliteitssystemen, de NVKS, vergelijkbare zorgplicht voor werkzaamheden die buiten toezicht van de AFM vallen geregeld. Het probleem van deze voorschriften is dat de NBA geen bevoegdheid heeft accountantskantoren te reguleren, maar uitsluitend individuele accountants. De oplossing die de NBA voor dat soort situaties meestal kiest is dat regels die eigenlijk aangrijpen op het kantoorniveau worden gekoppeld aan individuele accountants met ongeveer de constructie “het is een accountant verboden te werken voor een organisatie die niet regel X volgt”.
Intussen hebben accountantskantoren (zonder Wta-vergunning) en accountantsorganisaties (met Wta-vergunning) de uitdaging dat zij wel interne regels, kwaliteitsstelsels en wat niet al kunnen inrichten, maar dat intern toezicht en handhaving nog niet zo vanzelfsprekend is. Immers, je komt dan al snel in het arbeidsrecht terecht als het om medewerkers gaat, of in het civiele recht als het om vennoten, partners, etcetera gaat. Wat je eigenlijk zou willen, is dat een accountant die namens het kantoor verklaringen tekent tuchtrechtelijk aan te pakken is als hij of zij zich niet aan de kantoorregels houdt.
Het probleem van de AFM en haar verloren rechtszaken gaat opgelost worden als nieuwe wetgeving die al klaarligt wordt ingevoerd. De AFM krijgt dan meer bevoegdheden om boetes op te leggen voor fouten in individuele dossiers. Maar veel belangrijker is dat de AFM inmiddels waarneembaar haar toezicht heeft veranderd. Meer nadruk op de organisatie en haar kwaliteitsstelsel en minder puur naar dossiers kijken. Precies zoals de Wta het bedoeld had dus.
Het probleem van kantoren is met een boeiende uitspraak van de Accountantskamer ook opgelost. In deze zaak, die overigens over veel meer aspecten gaat, zegt de Accountantskamer letterlijk “De Accountantskamer is van oordeel dat het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid niet enkel meebrengt dat een accountant zich houdt aan wet- en regelgeving, maar ook dat deze zich houdt aan de interne regels van de organisatie waarvoor hij werkzaam is.”
Hiermee is een consistent stelsel zichtbaar, waarbij de accountantsorganisatie of -kantoor eerst verantwoordelijke is voor het inrichten van een kwaliteitsstelsel (Wta en NVKS), de toezichthouder dáár toezicht op houdt en waar echt nodig kan doorgrijpen naar individuele dossiers (Wta), en de individuele accountant gehouden is zich te houden aan zowel de beroepsregels als de kantoorregels, afdwingbaar door de Accountantskamer.