WWFT in de praktijk, een intermezzo
- 18 juni 2020
- van
- Arnout van Kempen
Op 31 maart verscheen mijn blog over de WWFT in de praktijk, met daarin onder meer een overzicht van aantallen meldingen van ongebruikelijke transacties van verschillende grote accountantskantoren. Stuk voor stuk kantoren die ik 100% vertrouw in hun commitment de poortwachtersfunctie, professioneel kritisch optreden en de wet serieus te nemen. Kortom, kantoren die fase 4 van het door mij beschreven maturity-model duidelijk bereikt hebben.
De WWFT vereist dat accountants een ongebruikelijke transactie melden bij de FIU. Een transactie is iedere handeling of samenstel van handelingen van een cliënt. Ook het uitblijven van een handeling waar wel gehandeld had moeten worden is een transactie. Zo is het nalaten van deponering van een jaarrekening een transactie. De norm voor ongebruikelijkheid is per melderscategorie voorgeschreven. Voor accountants is met name de zogeheten subjectieve indicator relevant. Deze kan vrij nauwkeurig worden samengevat tot: iedere transactie waarvan je denkt he, dat is raar, moet gemeld worden.
Gegeven deze extreem laagdrempelige norm in de wet, zou je verwachten dat de kans vrij groot is dat je over een cliënt in enig jaar wel iets te melden hebt. Wellicht iets te ruim geformuleerd, maar ik zou daarmee verwachten dat een kantoor om en nabij net zoveel meldingen doet per jaar, als dat het kantoor klanten heeft. Zelfs als die norm wel erg ruim genomen is, is het zacht gezegd opmerkelijk dat de grootste kantoren van Nederland hooguit enkele honderden meldingen doen, en dat het totaal aantal meldingen van accountants in Nederland zo laag is, dat kennelijk heel wat kantoren niets te melden hebben.
Dat staatje dat ik in mijn vorige blog opnam heeft dus geen ander doel dan illustreren dat zelfs grote kantoren met voldoende middelen om de WWFT adequaat te behandelen, waarvan ik vrijwel zeker weet dat ze in fase 4 uit mijn genoemde model verkeren, heel veel minder melden dan dat ze zouden moeten melden.
Direct na het plaatsen van mijn blog zocht de woordvoerder van PricewaterhouseCoopers contact met me. Enkele verantwoordelijken binnen dat kantoor vonden dat ze PwC in mijn overzicht misschien wat onterecht negatief naar voren kwam. Men wilde graag wat uitleggen, visies delen, en in gesprek. Vanzelfsprekend ben ik dat gesprek aangegaan. Zou ik bij elk kantoor doen, maar mijn voormalige werkgever is echt altijd welkom, voor ieder gesprek.
Sander Kranenburg, partner bij PwC, en voorzitter van de NBA werkgroep fraude, vertelde me over de zorgen die in de loop van 2017, 2018 bij PwC waren ontstaan over het relatieve geringe aantal meldingen vanuit PwC. Binnen PwC fungeren een fraude-commissie, een WWFT-officer en een compliance officer en een reeks procedures en regels die moeten bevorderen dat onregelmatigheden goed worden geadresseerd. Vanuit dit gezelschap is intern veel geïnvesteerd in bewustzijn binnen de audit-teams, met als resultaat dat het aantal meldingen fors is toegenomen.
Ik snap heel goed dat het wat pijnlijk is als je zoveel inspanningen doet, en met resultaat, om dan vervolgens je inmiddels achterhaalde cijfers wat sneu tussen die van je concurrenten te moeten zien in een overzichtje van mij. Dus laat me dat in ieder geval recht gezet hebben bij deze, ik heb niet de indruk dat individuele kantoren uit mijn staatje tekort schieten. In tegendeel, ik heb juist deze kantoren genomen omdat ik echt denk dat het kantoren zijn die heel veel moeite doen. Het verhaal van Sander Kranenburg onderstreepte dat volledig.
Wat ik wel heb laten zien is dat al die energie, tijd en geld die gestoken worden in systemen, procedures, stafdiensten, commissies, overleggen en bewustwordingsactiviteiten, je maar beperkt vooruit helpt. Je kan het niet nalaten, maar het gaat de doorslag niet geven. Daar was Sander het overigens wel met me eens: ook na de grote investeringen die PwC recent gedaan heeft en de forse kosten die nu blijvend gemaakt worden, zit er kennelijk een grens aan de hoeveelheid meldingen die de organisatie produceert.
We filosofeerden samen nog even verder. We kennen beiden de organisatie, Sander begon iets eerder dan ik, en bleef veel langer, maar we zijn ongeveer in dezelfde periode opgegroeid bij Coopers & Lybrand, later PricewaterhouseCoopers. We kennen de club dus best een beetje. En we konden het vrij makkelijk eens zijn over het feit dat de cultuur van dat kantoor in ieder geval al in de jaren ’80 en ’90 sterk gericht was op zaken als autonoom denken, professioneel kritisch zijn, weten dat je klanten je betalen om kritisch te zijn en niet om ze honing om de mond te smeren. Dat betekent dat letterlijk iedereen die bij PwC werkt, van de jongste assistent tot de bijen gepensioneerde accountant, in de basis de juiste set normen, waarden en skills heeft. Natuurlijk gaat dat soms fout, maar het gaat vooral heel vaak goed.
En toch zo weinig meldingen.
Geen misverstand, diezelfde prima mensen werken ook in de rest van de sector. En datzelfde relatief kleine aantal meldingen zien we in de rest van de sector. Ook over de oplossing van dat verschijnsel heb ik met Sander van gedachten gewisseld. Helaas past dat niet meer in deze blog, dus dat komt in deel 2.